maandag 19 juli 2010

Zee

De zee golft onder de grijze wolken
Het regent, mijn haren worden nat.
Het schuim spat.
Zou dat de kleine zeemeermin zijn?

Wat houd hij verborgen onder zijn blauwfluwelen dekmantel. Wat laat het rimpelen en kreuken?
Wie buldert, als het tegen de kribbe slaat?
Wie zingt, als het zachtjes wiegt?
Wie draait het, simpel om zijn vingertje?
Wie trekt, de arme mensen naar beneden?
Een Sirene, een waterreus of Poseidon?
Een bord, die waarschuwt: sterke stroming.

De meeuwen cirkelen om een schip. Het schip van Odysseus? Ze krassen.
Het zand is blauw. Het ribbelt. Zeewier ligt aangespoelt. Verlaten, met zijn groene armen verspreid. Aan stukken gescheurd, door wie?
De schelpen glanzen. Trots laten ze hun aquarelkleurige vormen zien. Een waterschilder die zijn meesterwerken maakt, op een klein glanzend oestertje. Een oester die zijn parel op zijn tong beschermd. Een moeder, voor een parelkindje.
Ik zag een vis. Een dode en een levende. Mama pakte het...bijna...

De lucht is grauw, maar toch helder.
De lichtelijk grijs getinde wolken, drijven voorbij
Een fles spoelt aan. Is dat een flessenpost? Een hulpbrief van een slachtoffer van de cyclopen?
Nee, alleen zand. Iemand heeft gewoon gedronken...

Nog een paar kilometers. Het is koud. Ik krijg een blaar. Ik word moe.
Er is een plasje. Lekker warm. Om je benen te verlossen van de koude laag dat zich vastkleeft.
Vreemd, weinig water is meestal warmer dan veel water.
Ik dacht, water heeft temperatuur.
Bij weinig water hoeft de temperatuur niet te verspreiden. Bij veel water juist wel. Dan gaan alle stukjes van elkaar en word het kouder.

Het miezert door een dunne mistvlaag. Het is kil. Niemand is er.
Behalve...
Een vrouw met een lang wit gewaad. In haar handen een paraplu.
Haar haar wiegt in de wind. Haar tere gezicht geniet. Ze lijkt te zweven in haar jurk.

In de verte zie ik een brug.
De brug van het einde.
Het einde van deze dag
Met de bus rijden we naar huis.